Bijgewerkt op: 30 jan 2019
Het agenderingsrecht van een aandeelhouder maakt de bevoegdheidsverdeling binnen een vennootschap niet anders.
Kunnen aandeelhouders en certificaathouders van een vennootschap hun werk- en beslisterrein uitbreiden, door een onderwerp ter stemming op de agenda voor een algemene vergadering te laten plaatsen, terwijl het een onderwerp is dat een aangelegenheid is van het bestuur? Het antwoord van de Hoge Raad in een recent arrest over één van de geschillen tussen Boskalis en Fugro (ECLI:NL:HR:2018:652) is duidelijk en luidt NEE.
Agenderingsrecht
Artikel 2:114a BW verleent aandeelhouders en houders van met medewerking van de vennootschap uitgegeven certificaten het recht om agendapunten voor te dragen voor een te houden aandeelhoudersvergadering. Dit zogenoemde agenderingsrecht geldt voor hen die alleen of gezamenlijk tenminste 3% van het geplaatste kapitaal vertegenwoordigen. Dit percentage kan in de statuten lager gesteld worden. Het agenderingsrecht maakt niet dat de aandeelhouder of certificaathouder de agenda opstelt of de algemene vergadering bijeenroept. Hiertoe blijft het bestuur (of de raad van commissarissen) van de vennootschap op grond van artikel 2:109 BW bevoegd.
Boskalis versus Fugro
Boskalis hield een belang van ruim 28% van het geplaatste kapitaal in de beursgenoteerde vennootschap Fugro. Boskalis had – gebruikmakend van haar agenderingsrecht – verzocht om de ontmanteling van de beschermingsconstructie van Fugro ter stemming op te nemen op de agenda van de algemene vergadering van Fugro. Fugro weigerde om aan dit verzoek te voldoen.
Hoge Raad uitspraak 20 april 2018
Na een procedure in kort geding, en een behandeling in hoger beroep bij het Gerechtshof Den Haag, beslist uiteindelijk de Hoge Raad in deze zaak. En de Hoge Raad is van mening dat Fugro het verzoek van Boskalis mocht weigeren. De Hoge Raad overweegt ter onderbouwing dat de algemene vergadering van Fugro niet bevoegd is om over de ontmanteling van de beschermingsconstructie te besluiten en dat daarom over dat onderwerp geen stemming via de agenda van de algemene vergadering kan worden afgedwongen. De Hoge Raad oordeelt dat “het bestuur van een vennootschap aan de algemene vergadering verantwoording heeft af te leggen van zijn beleid, maar dat het, behoudens afwijkende wettelijke of statutaire regelingen, niet verplicht is de algemene vergadering vooraf in zijn besluitvorming te betrekken als het gaat om handelingen waartoe het bestuur bevoegd is. Ook is het bestuur niet verplicht de algemene vergadering in zo’n geval te consulteren.” De Hoge Raad vervolgt dat “het bepalen van het beleid en de strategie van de daarin bedoelde aandeelhouders en certificaathouders […] in beginsel een aangelegenheid is van het bestuur van de vennootschap”. Om die reden kunnen aandeelhouders en certificaathouders de vennootschap via het agenderingsrecht van artikel 2:114a BW “niet ertoe verplichten een onderwerp dat een aangelegenheid is van het bestuur ter stemming op te nemen in de agenda van de algemene vergadering. Daarbij doet het niet ter zake dat die stemming geen rechtsgevolg heeft en wordt betiteld als een informele stemming, een aanbeveling, een motie of een peiling”, aldus de Hoge Raad. De Aandeelhoudersrichtlijn dwingt niet tot een andere conclusie, zo oordeelt de Hoge Raad.
Concluderend
Dit arrest bevestigt de scheiding van machten en organen binnen de vennootschap. Het agenderingsrecht maakt aan de bevoegdheidsverdeling binnen een vennootschap geen verandering of inbreuk. Dit is naar onze mening terecht. Het is wel mogelijk om de algemene vergadering bepaalde (consultatie)rechten toe te kennen. Dit lukt niet via de weg van het agenderingsrecht, maar zal moeten door bijvoorbeeld in de statuten een afwijkende regeling op te nemen. Naar deze afwijkingsmogelijkheid verwijst de Hoge Raad ook in het besproken arrest.