bezorgservice blijkt afgeleide formule te zijn

Bezorgservice blijkt “afgeleide formule” te zijn (part deux) 

Kolenbrander |
14 oktober 2025

Eerder bespraken we hier een rechtszaak tussen een supermarkt franchiseformule en haar franchisenemers, waarbij de vraag centraal stond of een bezorgservice van kant-en-klaarmaaltijden te kwalificeren was als een ‘afgeleide formule’ in de zin van de Wet franchise. En in het verlengde daarvan of de franchisenemers een instemmingsrecht hadden.

In die kwestie oordeelde de rechtbank Noord-Holland (ECLI:NL:RBNHO:2025:43 klik hier voor de volledige uitspraak) dat er inderdaad sprake was van een ‘afgeleide formule’ in de zin van de Wet franchise. Volgens de rechtbank was niet in geschil dat de bezorgservice een concept betrof dat qua gevoel en uitstraling sterke gelijkenissen vertoonde met de franchiseformule van de franchisegever. Ook zou er volgens de rechtbank sprake zijn van grotendeels dezelfde producten. Daardoor was de bezorgservice volgens de rechtbank dus een ‘afgeleide formule’, zoals hiervoor genoemd en zoals bedoeld in artikel 7:921 lid 1, aanhef sub d, van het Burgerlijk Wetboek (‘BW’). De franchisenemers hadden inderdaad een instemmingsrecht. Klik hier voor de volledige blog.

Daarmee was echter het verhaal niet voorbij, getuige een recent kort geding bij de rechtbank Noord-Holland dat was aangespannen door de franchisenemers (ECLI:NL:RBNHO:2025:7910 - Klik hier voor de volledige uitspraak). Klaarblijkelijk had de franchisegever namelijk nog (altijd) niet de benodigde instemming verkregen van de franchisenemers om de bezorgservice te exploiteren, maar was de exploitatie van de bezorgservice naar aanleiding van het voorgenoemde vonnis van de rechtbank óok niet gestaakt door de franchisegever. Dit mede vanwege een hoger beroep dat de franchisegever had ingesteld. 

Via een kort geding vorderden de franchisenemers dat de franchisegever de exploitatie van de bezorgservice alsnog zou staken, totdat er instemming was van de zijde van de franchisenemers voor de exploitatie van deze bezorgservice. Hoe verliep dat kort geding?

Nu de franchisenemers feitelijk naleving van het eerdere vonnis van de rechtbank Noord-Holland nastreven, is volgens de voorzieningenrechter het spoedeisende belang gegeven in de kort geding-procedure. Daarnaast oordeelt de voorzieningenrechter onder meer dat een door een Nederlandse rechter uitgesproken oordeel over een rechtspositie – een zogenoemde ‘verklaring voor recht’ – vanaf de datum van de uitspraak voor partijen bindend is. Het feit dat de franchisegever dan ook in hoger beroep is gekomen tegen het eerdere bodemvonnis, doet daaraan niets af. Totdat een hogere rechter in hoger beroep anders beslist, bepaalt de uitspraak van de bodemrechter hoe partijen zich tegenover elkaar hebben te gedragen en hoe zij hebben te handelen, aldus de voorzieningenrechter. Daar heb je je dan aan te houden als procespartij(en).
Aldus de franchisegever hadden de franchisenemers geen belang bij hun vordering, aangezien de financiële impact van de bezorgservice volgens haar kennelijk (zeer) gering was. De voorzieningenrechter gaat daarin echter niet mee en wijst erop dat de franchisenemers er juist belang bij hebben dat het eerder door de rechtbank bepaalde instemmingsrecht wordt nageleefd. Daarnaast oordeelt de voorzieningenrechter dat het instemmingsrecht juist een preventieve functie heeft, die juist moet voorkomen dat franchisenemers schade lijden.

Nu er al een oordeel van een bodemrechter ligt, is de voorzieningenrechter verder verplicht om zijn eigen vonnis daarop af te stemmen. Dat betekent dat - zolang een hogere rechter niet anders heeft beslist – de voorzieningenrechter er ook vanuit moet gaan dat de bezorgservice een afgeleide formule is waarvoor de franchisenemers éérst instemming moeten geven. De franchisegever moet de exploitatie dan ook staken, aldus de kort geding rechter, onder verbeurte van een dwangsom van € 25.000 per dag dat zij dit niet doet. Wel merkt de voorzieningenrechter nog op dat de franchisenemers niet op onredelijke gronden de gevraagde instemming mogen weigeren.

Voorgaande kwesties onderstrepen dat het met de invoering van de Wet franchise in 2021 voor franchisegevers aanzienlijk lastiger is geworden om afgeleide formules te introduceren. De oplossing voor dergelijke discussies is een evenwichtige drempelwaarde in de franchiseovereenkomst die enerzijds de franchisegever voldoende ruimte geeft om vernieuwingen te introduceren in de franchiseformule, maar anderzijds de franchisenemers voldoende comfort geeft over de financiële impact van de introductie van een afgeleide formule. Een situatie dat er geen enkele drempelwaarde kan worden afgesproken – zoals in onderhavige  kwestie – blijkt dan bijzonder fnuikend te zijn voor de franchisegever.

Voor vragen over franchiseovereenkomsten, afgeleide formules en de Wet franchise kunt u contact opnemen met DayOne, Jan-Willem Kolenbrander (kolenbrander@dayonelegal.nl)
 

Voor verdere informatie over deze blog of advisering over het onderwerp, kunt u contact opnemen met DayOne advocaat Jan-Willem Kolenbrander.
+31 6 16 06 60 00 | kolenbrander@dayonelegal.nl
jan willem