.jpg?1753112068)
Franchisegever moet streven naar redelijke inkoopprijzen
Van een franchisegever mag verwacht worden dat zij zich inspant om de franchise ook voor de franchisenemer tot een succes te maken. Dat betekent onder meer dat een franchisegever moet zorgdragen dat de inkoopprijzen voor een franchisenemer bij verplichte inkoop redelijk zijn. Is daar geen sprake van dan handelt een franchisegever mogelijk niet als ‘goed franchisegever’ in de zin van de Wet franchise.
De casus
In een rechtszaak bij het gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2025:948 - Klik hier voor het volledige arrest) was sprake van een geschil tussen een franchisenemer en een leverancier van voedselwaren, waaronder zoetigheden als baklava. Nadat franchisenemer ongeveer één jaar zijn gefranchisede onderneming had geëxploiteerd, verhoogde leverancier haar inkoopprijzen. En wel dermate fors dat franchisenemer eigenlijk niet meer in staat was om voldoende winstmarge te realiseren. Hierdoor kwam het voortbestaan van zijn gefranchisede onderneming in gevaar. Facturen voor geleverde goederen bleven onbetaald en leverancier startte een incassoprocedure tegen franchisenemer.
Verplichte inkoop
‘Koop dan elders in’, denkt u wellicht na het lezen van het voorgaande. Een goed idee, ware het niet dat in de franchiseovereenkomst tussen franchisenemer en franchisegever een zogenoemde “verplichte inkoop” was afgesproken. Op grond daarvan was franchisenemer door franchisegever verplicht gesteld om juist voor minimaal 70% bij leverancier in te kopen.
Goed om in dat kader te weten: leverancier was gelieerd aan franchisegever en wel in die mate dat franchisegever feitelijk het beleid kon bepalen van leverancier. Dus ook ten aanzien van de forse verhoging van de inkoopprijzen. Franchisenemer had om die reden nog het gesprek proberen aan te knopen met franchisegever, teneinde tot een verlaging van de inkoopprijzen te kunnen komen, maar daartoe bleek franchisegever niet bereid.
Goed franchisegeverschap
Was dat echter allemaal wel redelijk van franchisegever? Hoewel franchisegever niet betrokken was bij de procedure bij het gerechtshof Amsterdam blijkt uit het arrest dat er ook een rechtszaak is geweest tussen franchisegever en franchisenemer waarin juist die vraag aan de orde kwam.
In die kwestie heeft de rechtbank overwogen dat een belangrijk beginsel van het franchiserecht is dat een franchisegever en een franchisenemer zich tegenover elkaar gedragen als een ‘goed franchisegever’ en een ‘goed franchisenemer’. De rechtbank verwijst in dat kader naar artikel 7:912 Burgerlijk Wetboek (‘BW’). Dat beginsel houdt volgens de rechtbank onder meer in dat van een goed franchisegever in ieder geval verwacht mag worden dat zij haar best doet om de samenwerking ook voor een franchisenemer tot een succes te brengen.
Dat is volgens de rechtbank in deze casus niet gebeurd. Immers, door franchisenemer via een forse verhoging van de opgelegde inkoopprijzen de kans op een voldoende winstmarge te ontnemen, heeft franchisegever een succesvolle exploitatie van de gefranchisede onderneming van franchisenemer praktisch onmogelijk gemaakt. En dat al na slechts één van de vijf jaren waarvoor de franchiseovereenkomst was gesloten. Ook na voorstellen van franchisenemer om in gesprek met elkaar te gaan, heeft franchisegever er geen blijk van gegeven om franchisenemer tegemoet te willen komen. De rechtbank oordeelt dat franchisegever zich met het voorgaande haar rol van een ‘goed franchisegever’ onvoldoende heeft aangetrokken. Daarmee heeft franchisegever volgens de rechtbank niet gehandeld als een ‘goed franchisegever’ in de zin van de Wet franchise en is franchisegever tekort geschoten in haar verplichtingen jegens franchisenemer.
Helaas helpen dergelijk overwegingen van de rechtbank over de franchisegever niet in de rechtszaak bij het gerechtshof tussen franchisenemer en leverancier. Leverancier is immers niet de franchisegever en vereenzelviging wordt niet aangenomen door het gerechtshof. Daarnaast staat buiten kijf dat leverancier de goederen ook heeft geleverd waarvoor facturen zijn gestuurd. Weliswaar voor (te) forse tarieven, maar dat wist franchisenemer al toen hij de bestellingen plaatste bij leverancier. Kortom, franchisenemer moet van het gerechtshof wel gewoon de facturen betalen van leverancier.
Afsluitend
Zijdelings blijkt uit het arrest van het gerechtshof Amsterdam dat het ‘goed franchisegeverschap’ van de Wet franchise ook met zich meebrengt dat inkoopverplichtingen een rendabele exploitatie van de gefranchisede onderneming niet onredelijk in de weg mogen zitten. Bijvoorbeeld vanwege te hoge inkoopprijzen voor een franchisenemer, zoals hier aan de orde kwam. Trekt een franchisegever zich deze zorg niet (of onvoldoende) aan dan kan dat leiden tot schadeplichtigheid van de franchisegever.
Voor vragen over franchiseovereenkomsten en de Wet franchise kunt u contact opnemen met DayOne, Jan-Willem Kolenbrander (kolenbrander@dayonelegal.nl).
+31 6 16 06 60 00 | kolenbrander@dayonelegal.nl
