fitnesschool(1)

Franchisenemer (terecht?) gebonden aan non-concurrentiebeding 

Kolenbrander |
01 september 2025

Het blijft oppassen voor franchisenemers die een postcontractueel non-concurrentiebeding hebben aanvaard. Zo bleek dat ook het geval in een kwestie bij de rechtbank Overijssel.

Waar ging het in deze kwestie over? Franchisegever exploiteerde een franchiseformule van winkels gespecialiseerd in – onder meer – fitnessapparatuur, fitnessartikelen, voedselsupplementen en sportartikelen. In 2016 had franchisegever met franchisenemer (een eenmanszaak) een franchiseovereenkomst gesloten.

In artikel 23.1 van deze franchiseovereenkomst was zowel een contractueel als postcontractueel non-concurrentiebeding opgenomen. Zo verbood artikel 23.1 een franchisenemer, inclusief eventuele (in)directe bestuurders, aandeelhouder of andere betrokken natuurlijke personen, om gedurende de looptijd van de franchiseovereenkomst betrokken te zijn bij concurrerende activiteiten. 

Daarnaast verbood artikel 23.1 een franchisenemer om gedurende een periode van één jaar ná beëindiging van de franchiseovereenkomst binnen de vestigingsplaats of een straal van 40 kilometer betrokken te zijn bij concurrerende activiteiten. De omvang van het postcontractuele non-concurrentiebeding diende kennelijk zo gelezen te worden dat de beperking toezag op de huidige (winkel)locatie en de nabije omgeving van andere franchisenemers van de keten. In tegenstelling tot het contractuele non-concurrentiebeding was in het postcontractuele non-concurrentiebeding niet uitdrukkelijk opgenomen dat deze bepaling ook gold voor eventuele (in)directe bestuurders, aandeelhouders of andere betrokken natuurlijke personen. 

Medio juni 2020 had franchisenemer zijn eenmanszaak ingebracht in een besloten vennootschap waarvan franchisenemer (in privé) de enige bestuurder en aandeelhouder was. Enkele maanden later zegde franchisenemer de franchiseovereenkomst op per 1 november 2021. In oktober 2021 richtte de vrouw van franchisenemer (in privé) een concurrerende vennootschap op, waarin franchisenemer (in privé) na 1 november 2021 kennelijk werkzaam werd.

Aldus franchisegever overtrad franchisenemer (in privé) hiermee het non-concurrentiebeding. Franchisenemer (in privé) meende dat hij niet gebonden meer was aan het postcontractuele non-concurrentiebeding, aangezien hij zijn onderneming in juni 2020 had ingebracht in een besloten vennootschap en artikel 23.1 ten aanzien van het postcontractuele non-concurrentiebeding niet uitdrukkelijk was uitgebreid naar eventuele (in)directe bestuurders, aandeelhouder of andere betrokken natuurlijke personen. Alleen de besloten vennootschap was derhalve gebonden, zo was de stelling. 

In de rechtszaak die volgde bij de rechtbank Overijssel (ECLI:NL:RBOVE:2023:1506) oordeelt de rechtbank dat zij het standpunt van de franchisenemer (in privé) niet volgt. Volgens de rechtbank is immers niet alleen de tekst van het non-concurrentiebeding van belang, maar vooral ook wat partijen over en weer van elkaar mochten begrijpen en verwachten. Partijen hebben, aldus de rechtbank, niet met elkaar gepraat over de gevolgen van de inbreng van de onderneming van franchisenemer (in privé) in een besloten vennootschap en de franchisenemer (in privé) had kennelijk ter zitting verklaard dat hij er in beginsel vanuit ging dat hij ook na deze inbreng gebonden zou zijn aan het non-concurrentiebeding. 

Dat in het postcontractuele deel van artikel 23.1 geen duidelijke vermelding staat van de eventuele (in)directe bestuurders, aandeelhouders of andere betrokken natuurlijke personen is volgens de rechtbank waarschijnlijk een verschrijving die in redelijkheid niet kan worden aangemerkt als een uitdrukkelijk overeengekomen beperking van de werkingssfeer van het postcontractuele non-concurrentiebeding. Dat geldt volgens de rechtbank te meer, omdat niet is gebleken van gewijzigde intenties bij partijen. Aldus de rechtbank geldt het postcontractuele non-concurrentiebeding dan ook niet alleen voor de besloten vennootschap, die per juni 2020 de formele franchisenemer is, maar óók voor de franchisenemer (in privé). Door binnen één jaar na het einde van de franchiseovereenkomst werkzaam te zijn bij een concurrent heeft franchisenemer (in privé) aldus de rechtbank het postcontractuele non-concurrentiebeding overtreden.

Een franchisenemer kan zich, aldus de rechtbank, dus niet onttrekken aan de werking van een postcontractueel non-concurrentiebeding door bijvoorbeeld zijn eenmanszaak in te brengen in een besloten vennootschap. Enkele kanttekeningen zijn m.i. wel te maken bij deze uitspraak, zoals bijvoorbeeld ten aanzien van de (on)geldigheid van het postcontractuele non-concurrentiebeding. De geografische omvang van het beding was – aldus artikel 23.1 – “de vestigingsplaats of een straal van 40 km (te weten: in de huidige locatie of in de nabije omgeving van een andere Franchisenemer)”. 

Artikel 7:90 lid 2 sub e van het Burgerlijk Wetboek (‘BW’) schrijft echter voor dat een postcontractueel non-concurrentiebeding in een franchiseovereenkomst geografisch niet ruimer mag zijn dan het gebied waarbinnen de franchisenemer de franchiseformule op grond van de betreffende franchiseovereenkomst heeft geëxploiteerd. Hoewel uit het vonnis niet blijkt wat precies het werkgebied is geweest van franchisenemer durf ik te betwijfelen of dat een straal van 40 kilometer was. In ieder geval zal het werkgebied van franchisenemer naar alle waarschijnlijkheid niet gesitueerd zijn ‘in de nabij omgeving van een andere franchisenemer’. De geografische omvang van het postcontractuele non-concurrentiebeding in artikel 23.1 lijkt daarmee ruimer te zijn geformuleerd dan wat artikel 7:920 lid 2 sub e BW toelaat, waardoor het op grond van artikel 7:922 BW nietig is. Franchisenemer (in privé) zou dus helemaal niets overtreden.

Verder oordeelt de rechtbank m.i. te snel in deze kwestie dat er sprake is geweest van een verschrijving dat de “eventuele (in)directe bestuurders, (in)direct aandeelhouders en op welke wijze dan ook bij het verkooppunt betrokken natuurlijke personen” niet uitdrukkelijk zijn benoemd in het postcontractuele non-concurrentiebeding. Uit een ander deel van het vonnis blijkt immers dat partijen kennelijk uitvoerig hebben onderhandeld over dit beding en in het contractuele non-concurrentiebeding – die nota bene in hetzelfde artikel staat – worden de voorgenoemde partijen wél genoemd. Koppel daaraan een restrictieve uitleg van dit (beperkende) beding en de ‘contra proferentem’-regel  en een andere beoordeling had m.i. meer voor de hand gelegen.

Hoe dan ook – het blijft oppassen geblazen met postcontractuele non-concurrentiebedingen! Een franchisenemer dient dan ook de nodige voorzichtigheid te betrachten als hij contractueel gebonden is aan een dergelijk beding. Ook als de tekst mogelijk anders doet vermoeden.

Voor vragen over franchiseovereenkomsten, non-concurrentiebedingen en de Wet franchise kunt u contact opnemen met DayOne Legal + Tax, Jan-Willem Kolenbrander (kolenbrander@dayonelegal.nl)

Voor verdere informatie over deze blog of advisering over het onderwerp, kunt u contact opnemen met DayOne advocaat Jan-Willem Kolenbrander.
+31 6 16 06 60 00 | kolenbrander@dayonelegal.nl
jan willem