Gooit de Hoge Raad de ZZP-er voor de bus?

Breedveld |
09 november 2020

Het aantal ZZP-ers groeit al jarenlang meer dan gestaag. Er zijn er thans al meer dan 1,3 miljoen. Dat betekent dat er in Nederland al (meer dan) 2 keer zoveel ZZP-ers als uitzendkrachten zijn.


Exacte aantallen weet ik niet, maar een aanzienlijk deel van de ZZP-ers voert krachtens een overeenkomst van opdracht werkzaamheden uit die voorheen (of nog steeds door collega’s) krachtens een gewone arbeidsovereenkomst werden vervuld. In rechtszaken tussen betrokkenen over de vraag hoe de relatie tussen partijen nu geduid zou moeten worden, werd steevast meegewogen de vraag wat partijen nu bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond; wat was nu de bedoeling van partijen? 


Op zich redelijk; je kan bijvoorbeeld als ZZP-er niet éérst uitdrukkelijk afspreken dat je een overeenkomst van opdracht wilt en die aanvaarden (met alle financiële voordelen van dien), om vervolgens, als het je beter uitkomt, je op het standpunt te stellen dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst (met ontslagbescherming, doorbetaling in geval van ziekte etc.).

Dit meewegen was gebaseerd op een eerder arrest van de Hoge Raad uit alweer 1997, dat elke jurist zal kennen (Groen/Schoevers).

 

Echter, zeer onlangs is de Hoge Raad van standpunt gewijzigd, of heeft de Hoge Raad - zo men wil - het eerdere standpunt genuanceerd. De uitspraak is te vinden via deze link: 

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2020:1746


De Hoge Raad oordeelt hier letterlijk:


3.2.2

Art. 7:610 BW omschrijft de arbeidsovereenkomst als de overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten. Indien de inhoud van een overeenkomst voldoet aan deze omschrijving, moet de overeenkomst worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst. Niet van belang is of partijen ook daadwerkelijk de bedoeling hadden de overeenkomst onder de wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst te laten vallen. Waar het om gaat, is of de overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst. Anders dan uit het arrest Groen/Schoevers wel is afgeleid, speelt de bedoeling van partijen dus geen rol bij de bij de vraag of de overeenkomst moet worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst.

 

Daar staat geen woord Spaans tussen. Partijen kunnen afspreken wat ze willen, maar als de overeenkomst voldoet aan de wettelijke omschrijving van een arbeidsovereenkomst, dan is het een arbeidsovereenkomst. Dat is de conclusie. 


Het is natuurlijk afwachten hoe contractspartijen in de nabije toekomst om zullen gaan met deze gewijzigde koers. Wellicht biedt de wetgever nu eens op korte termijn uitkomst, geen idee. Maar ik wens alle ZZP-ers heel veel succes met de komende contractbesprekingen, met name diegenen die ingehuurd worden door de grootste opdrachtgever van ZZP-ers van Nederland, de Overheid zelf. 


Vincent Breedveld, breedveld@dayonelegal.nl 

Voor verdere informatie over deze blog of advisering over het onderwerp, kunt u contact opnemen met DayOne advocaat Vincent Breedveld.
+31 6 53 84 93 19 | breedveld@dayonelegal.nl