Verplichting voor franchisegever om schadevergoeding te betalen bij beëindigen 'formule'

Kolenbrander |
22 maart 2023

Bijgewerkt op: 23 mrt 2023

Een franchiserelatie is er in beginsel op gericht om een bestendige en langdurige samenwerking met elkaar aan te gaan. Desalniettemin kan een franchisegever op enig moment, en om haar moverende bedrijfseconomische redenen, besluiten om bijvoorbeeld een franchiseformule te staken en de keten alleen nog met 'eigen winkels' voort te zetten. Maar kan dat zomaar?


Deze vraag kwam aan bod bij het gerechtshof Den Bosch (ECLI:NL:GHSHE:2023:658 - Klik hier voor de volledige uitspraak). In die kwestie was sprake van een keten van wooninrichting-winkels. Meer dan 100 winkels van die keten betroffen eigen winkels van de franchisegever en slechts een viertal winkels werd nog gedreven door franchisenemers. 

Eén van die franchisenemers was al ruim 25 jaar aangesloten bij de formule van franchisegever. De franchiseovereenkomst van deze franchisenemer had een looptijd van steeds vijf jaar en kon worden opgezegd door beide partijen tegen het einde van de looptijd met in acht name van een opzegtermijn van 13 maanden. Franchisegever kon echter alleen opzeggen als in redelijkheid niet van haar kon worden gevergd de franchiseovereenkomst nog langer te laten voortduren. De opzegging door franchisegever diende verder op straffe van nietigheid schriftelijk en met redenen te zijn omkleed.


Vanwege de op dat moment aanstaande invoering van de Wet franchise was franchisegever gehouden om de bestaande franchiseovereenkomsten aan te passen, waaronder die van franchisenemer. In de periode van 2018 tot begin 2020 spraken partijen dan ook over een vernieuwde franchiseovereenkomst. Begin 2020 liet franchisegever weten zich tóch nog eerst verder in de Wet franchise te willen verdiepen.


Enkele maanden later kwam franchisegever echter met de boodschap dat zij volledig wilde stoppen met de franchise vanwege strategische en bedrijfseconomische motieven. Onder meer bleken de eigen winkels aanzienlijk hogere omzetten te genereren dan de vier gefranchisede winkels. Verder was het voor franchisegever naar eigen zeggen onwenselijk (en kosten opdrijvend) om voor slechts vier franchisenemers een separaat administratie en IT-systeem aan te moeten houden. De invoering van de Wet franchise per 1 januari 2021 zou ook nog eens een aanzienlijke administratieve lastenverzwaring voor franchisegever met zich meebrengen en het bij de Wet franchise behorende instemmingsrecht werd als een bezwaring ervaren. 


Verder wilden de franchisenemers kennelijk niet meedoen met alle acties, waardoor de uniformiteit van de formule in het gedrang kwam en was het volgens franchisegever ook nog eens lastig om tot goede afspraken te komen met de franchisenemers over online verkoop. 


De franchise- en onderhuurovereenkomsten, waaronder die van de franchisenemer in deze zaak, werden schriftelijk opgezegd door franchisegever tegen het einde van de looptijd met in acht name van een opzegtermijn van 13 maanden. Franchisegever bood daarbij aan om de winkel van franchisenemer over te nemen.

Volgens franchisenemer was franchisegever echter niet gerechtigd tot deze opzegging, omdat er helemaal geen sprake zou zijn van een situatie dat in redelijkheid niet van franchisegever kon worden gevergd de franchiseovereenkomst nog langer voort te laten duren. En ook al zou daar wél sprake van zijn, dan was de opzegging volgens franchisenemer in strijd met de redelijkheid en billijkheid.


Een gerechtelijke procedure bij de rechtbank Breda volgde waarbij de rechtbank oordeelde dat franchisegever - wel degelijk - terecht de franchise- en onderhuurovereenkomst had opgezegd. Franchisenemer ging vervolgens in hoger beroep bij het gerechtshof Den Bosch.

Het hof was van mening dat de door franchisegever aangedragen redenen van voldoende gewicht zijn om de franchise- en onderhuurovereenkomst op te kunnen zeggen. Een franchisegever heeft als ondernemer, aldus het hof, het recht om een strategische keuze op bedrijfseconomische gronden te maken. Daarbij zijn alle omstandigheden ten tijde van de opzegging van belang, dus niet alleen de omstandigheden die franchisegever heeft benoemd in haar opzegbrief. Bij deze beoordeling mag de rechter niet op de stoel van de ondernemer gaan zitten, in die zin dat de rechter beoordeelt of er ook andere keuzes gemaakt hadden kunnen worden. Wel moet franchisegever haar bedrijfseconomische en strategische redenen voor opzegging voldoende aannemelijk te maken en daarvan is in deze kwestie ook sprake, aldus het hof.

Zo is volgens het hof onder meer voldoende vast komen te staan dat franchisegever met de werkzaamheden voor de franchisenemers meer tijd kwijt is dan met de eigen winkels. Ook vindt het hof het relevant dat de eigen winkels een betere opbrengst kennen dan de gefranchisede winkels. Dat de invoering van de Wet franchise, en dan met name het daarbij behorende instemmingsrecht, door franchisegever werd beschouwd als een lastenverzwaring vormt volgens het hof eveneens een bedrijfseconomische reden voor opzegging. Verder is voldoende komen vast te staan dat online verkopen steeds belangrijker worden in de keten, zodat het huidige model van samenwerking – met fysieke rayons voor de franchisenemers – niet meer past binnen de huidige omstandigheden. 

Van franchisegever kon dan ook niet gevergd worden dat zij de franchiseovereenkomst(en) nog langer zou laten voortduren. De belangen van franchisenemer op continuering van de samenwerking wegen niet op tegen het zwaarwegende bedrijfseconomische belang van franchisegever om de franchiserelatie te beëindigen, zo is de conclusie.


Maar... Wel is het hof van mening dat de mededeling van franchisegever, dat zij wilde stoppen met de franchise, als een ‘donderslag bij heldere hemel’ kwam. Gedurende de lange samenwerking is namelijk nooit gesproken over het stoppen van de sinds 1958 (!) bestaande franchiseformule. Ook niet tijdens de onderhandelingen over de nieuwe franchiseovereenkomst in de periode 2018 tot begin 2020. Franchisenemer was dan ook niet bedacht op een opzegging. Verder kan franchisenemer geen enkel verwijt gemaakt worden ten aanzien van de opzegging. De redenen van de opzegging liggen volgens het hof volledig binnen de door franchisegever gemaakte strategische keuzes. Franchisenemer is verder volledig afhankelijk in zijn levensonderhoud van de samenwerking met franchisegever. 

Daarnaast is het hof – in tegenstelling tot de rechtbank – van mening dat franchisegever ten onrechte geen aanbod heeft gedaan tot betaling van enige (schade)vergoeding aan franchisenemer. Gezien de jarenlange relatie tussen partijen, de verwachting van franchisenemer dat de franchiseovereenkomst niet zou worden beëindigd op korte termijn, het feit dat franchisenemer geen verwijt kan worden gemaakt en gezien de (grote) afhankelijkheid van franchisenemer acht het hof het naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid ‘onaanvaardbaar’ dat franchisegever heeft opgezegd zonder franchisenemer tevens een (passend) aanbod te doen tot betaling van enige (schade)vergoeding. Het aanbod om zijn winkel over te nemen kan volgens het hof niet gezien worden als een dergelijk aanbod. Franchisegever is volgens het hof dan ook tekortgeschoten in de nakoming van de franchiseovereenkomst en gehouden om alsnog een (schade)vergoeding aan franchisenemer te voldoen. 


Het voorgaande toont dus weer eens aan dat het beëindigen van een duurrelatie, zoals een franchiserelatie, met de nodige aandacht moet gebeuren en waarbij moet worden gekeken naar alle omstandigheden van het geval. Wordt dit niet (of onvoldoende) gedaan, dan kan de opzeggende partij schadeplichtig worden tegenover de opgezegde partij. En dat dient uiteraard waar mogelijk voorkomen te worden, want dat kan kostbaar zijn.


Voor vragen over franchiseovereenkomsten en de beëindiging daarvan kunt u contact opnemen met DayOne, Jan-Willem Kolenbrander (kolenbrander@dayonelegal.nl).

Voor verdere informatie over deze blog of advisering over het onderwerp, kunt u contact opnemen met DayOne advocaat Jan-Willem Kolenbrander.
+31 6 16 06 60 00 | kolenbrander@dayonelegal.nl