top of page
  • dayonelegal

Over franchisesamenwerkingen: in de klem tussen franchise- en onderhuurovereenkomst

Om een franchisesamenwerking uit te kunnen voeren, zal een franchisenemer doorgaans zowel een franchise- als een onderhuurovereenkomst sluiten met de franchisegever. Maar wat nu als de franchiseovereenkomst eerder eindigt dan de onderhuurovereenkomst?


In een kwestie bij het gerechtshof Den Bosch (ECLI:NL:GHSHE:2022:1361 - Klik hier voor de volledige uitspraak) kwam onder meer voornoemde vraag aan bod, en hoe hiermee om te gaan. Een franchisenemer had zowel een franchise- als een onderhuurovereenkomst gesloten met zijn franchisegever. De franchiseovereenkomst zag toe op deelname aan de franchise en het gebruik van de handelsnaam en de (woord- en beeld)merken van de franchisegever. De onderhuurovereenkomst betrof de huur van de bedrijfsruimte waarin de franchisenemer zijn gefranchisede onderneming exploiteerde. Voorwaarde om het gehuurde te mogen gebruiken was dat in de bedrijfsruimte alleen volgens de franchiseformule zou mogen worden geëxploiteerd. Dat betekent dus, kort gezegd, dat volgens de onderhuurovereenkomst alleen een franchisenemer de bedrijfsruimte mocht huren.


Op enig moment zegde de franchisegever zowel de franchise- als de onderhuurovereenkomst op met de franchisenemer. Een gerechtelijke procedure bij de kantonrechter volgde. In die procedure oordeelde de kantonrechter dat de franchiseovereenkomst was opgezegd en inderdaad was komen te eindigen. De (ex-)franchisenemer mocht dan ook geen gebruik meer maken van de handelsnaam en de (woord- en beeld)merken van de franchisegever. De onderhuurovereenkomst was weliswaar ook opgezegd, maar die liep op grond van het huurrecht nog door totdat er ook in hoger beroep definitief was beslist door een rechter over deze opzegging.


Op basis van dit vonnis was de ex-franchisenemer dus nog gehouden om de onderhuurovereenkomst na te komen, terwijl hij géén gebruik meer mocht maken van de formule. Die beslissing bracht de ex-franchisenemer in een lastig parket. Enerzijds was hij immers gehouden om tot het einde van de looptijd van de onderhuurovereenkomst huurpenningen aan de franchisegever te blijven betalen. Maar anderzijds mocht hij op grond van de onderhuurovereenkomst het gehuurde alléén gebruiken als franchisenemer van de formule. En dat – zie hiervoor – mocht de ex-franchisenemer niet meer op basis van het vonnis van de kantonrechter.


Kortom: de ex-franchisenemer moest huurpenningen blijven betalen, terwijl hij de bedrijfsruimte helemaal niet (meer) mocht gebruiken. Dus wel uitgaven, maar geen inkomsten. Een faillissement zou onherroepelijk zijn, aldus de ex-franchisenemer. Hij vroeg het hof dan ook om de uitspraak van de kantonrechter ten aanzien van het einde van de franchiseovereenkomst te schorsen gedurende de looptijd van het hoger beroep. Zodat de ex-franchisenemer ook in die periode gebruik mocht blijven maken van de handelsnaam en de (woord- en beeld)merken van de franchisegever om het gehuurde - tenminste - te kunnen blijven gebruiken.


Het gerechtshof oordeelt dat het uitgangspunt is dat een uitgesproken vonnis, ook tijdens een hoger beroep, ten uitvoer kan worden gelegd. Er zijn weliswaar uitzonderingen op die regel, met name als de belangen van (in dit geval) de ex-franchisenemer in de gegeven omstandigheden zwaarder wegen dan de belangen van (in dit geval) de franchisegever bij het ten uitvoer kunnen brengen van een gerechtelijke uitspraak. Eventuele misslagen in de betreffende uitspraak, te weten dat er sprake is van een duidelijke vergissing, kunnen daarbij van belang zijn bij de beoordeling. Het gerechtshof oordeelt daarover dat de kantonrechter een gemotiveerde beslissing heeft gegeven dat zijn uitspraak ook tijdens een eventueel hoger beroep ten uitvoer kan worden gebracht door de franchisegever. Van eventuele misslagen is het hof verder niet gebleken en het oordeel van de kantonrechter is evenmin evident onjuist. Het belang van de franchisegever om het vonnis van de kantonrechter ten uitvoer te kunnen laten leggen ten aanzien van het staken van het gebruik van de handelsnaam en de (woord- en beeldmerken) tijdens het hoger beroep dient dan ook te prevaleren. De omstandigheid dat de ex-franchisenemer daardoor schade lijdt, omdat hij het gehuurde daardoor niet (meer) kan gebruiken, acht het hof ondergeschikt aan de belangen van de franchisegever.


De slotsom is dan ook dat de uitspraak van de kantonrechter niet wordt geschorst. De ex-franchisenemer mag gedurende de looptijd van het hoger beroep dus geen gebruik maken van de handelsnaam van de franchisegever en diens (woord- en beeld)merken. Het gebruik van het gehuurde wordt daardoor voor hem onmogelijk gemaakt, terwijl de ex-franchisenemer tot de rechtsgeldige beëindiging van de onderhuurovereenkomst wel moet blijven 'nakomen' richting de franchisegever.

Een franchisenemer, die zowel een franchise- als een onderhuurovereenkomst heeft gesloten met een franchisegever, moet zich dan ook goed realiseren dat er ook vanuit de hoek van de onderhuurovereenkomst problemen kunnen gaan spelen als de samenwerking (al dan niet voortijdig) wordt beëindigd. Een oplossing die voor de hand ligt, is het opnemen van een deugdelijke huurkoppeling in de onderhuur- en franchiseovereenkomst. Een dergelijke huurkoppeling bepaalt dan immers dat een onderhuurovereenkomst automatisch komt te eindigen als de franchiseovereenkomst komt te eindigen (en vice versa). Redelijk en reëel, zo lijkt het. Het voorkomt in ieder geval dat een (ex-)franchisenemer nog gebonden is aan een bedrijfspand waarbij hij deze niet mag exploiteren, omdat hij geen franchisenemer meer is. Een dergelijke huurkoppeling zou de voornoemde ex-franchisenemer in ieder geval waarschijnlijk goed zijn uitgekomen.


Voor vragen over franchiseovereenkomsten en huurkoppelingen kunt u contact opnemen met DayOne, Jan-Willem Kolenbrander (kolenbrander@dayonelegal.nl)





62 weergaven0 opmerkingen
bottom of page