Precontractuele onderhandelingen en een 'twijfelende' franchisenemer: onherroepelijk aanbod of niet?

Kolenbrander |
04 oktober 2023

Als een franchisegever in de precontractuele fase aan een kandidaat-franchisenemer een concept franchiseovereenkomst aanbiedt, dan doet de franchisegever daarmee feitelijk een aanbod om tot een samenwerking te komen. De kandidaat-franchisenemer kan vervolgens besluiten om het aanbod te aanvaarden of het aanbod te verwerpen. In het eerste geval komt de franchiseovereenkomst tot stand. In het tweede geval niet. Maar wat nu als de kandidaat-franchisenemer het aanbod éérst afwijst, om vervolgens toch akkoord te gaan? 


Een dergelijke situatie kwam eerder aan bod bij een zaak bij de rechtbank Midden-Nederland (ECLI:NL:RBMNE:2021:2840 - klik hier voor het volledige vonnis). In deze kwestie waren een franchisegever en een kandidaat-franchisenemer aan het onderhandelen over het sluiten van een franchiseovereenkomst. Op grond van die franchiseovereenkomst zou de kandidaat-franchisenemer gerechtigd worden om ergens in Nederland een pizza-restaurant te exploiteren. Aangezien de eerste indrukken over en weer (kennelijk) positief waren, werd de kandidaat-franchisenemer door de franchisegever toegelaten in een selectieproces om nader te kunnen beoordelen of deze kandidaat wel geschikt zou zijn als franchisenemer. Ook dat bleek kennelijk het geval te zijn, want op enig moment kreeg de kandidaat-franchisenemer alvast de sleutels van de te exploiteren vestiging aangereikt.


Daarnaast verstrekte de franchisegever een zogenoemd ‘Precontractueel Informatie Document’ (PID) aan de kandidaat. Daarin was allerlei precontractuele informatie opgenomen, zoals bedoeld in artikel 7:913 van de Wet franchise. Tevens stuurde de franchisegever een concept van de standaard franchiseovereenkomst aan deze kandidaat.

De kandidaat-franchisenemer was klaarblijkelijk niet gecharmeerd van het concept van de franchiseovereenkomst, want per kerende e-post gaf hij in niet mis te verstane bewoordingen een opsomming van de zaken “wat ons ervan weerhoudt te tekenen”. Ook liet de kandidaat weten dat aanpassing van het concept op dit punten niet automatisch tot overeenstemming zou gaan leiden: “(…) dus ook als deze punten allemaal aangepast worden garandeert niet dat wij voor het huidige contract zullen tekenen.


Naar aanleiding van deze feedback op het concept van de franchiseovereenkomst liet de franchisegever weten niet te zullen contracten met deze kandidaat. Klaarblijkelijk geschrokken van deze reactie gaf de kandidaat-franchisenemer te kennen alsnóg het concept te accepteren. Hij had het kennelijk allemaal niet zo slecht bedoeld. Ook de advocaat van de kandidaat-franchisenemer liet weten dat zijn cliënt alsnog bereid was het concept voor akkoord te ondertekenen. 


De franchisegever bleef echter onverbiddelijk en weigerde te contracteren met de kandidaat. De kandidaat-franchisenemer startte vervolgens een kort geding om de franchisegever te verplichten alsnog met hem een franchiseovereenkomst te sluiten. En met succes!


Volgens de kort geding-rechter heeft de franchisegever op grond van de Wet franchise allerlei precontractuele informatie aan de kandidaat verstrekt, waaronder het concept van de franchiseovereenkomst. Op grond daarvan kan een kandidaat-franchisenemer een reële inschatting maken van de risico’s die het aangaan en de uitvoering van de franchiseovereenkomst met zich meebrengen en kan hij beoordelen of, in hoeverre, en onder welke eventuele voorwaarden de kandidaat bereid is die risico’s aan te gaan.

De kort geding-rechter merkt verder op dat, op grond van artikel 7:914 van de Wet franchise, de voornoemde precontractuele informatie tenminste vier weken voor het sluiten van de franchiseovereenkomst moet worden verstrekt door de franchisegever aan de kandidaat. Die periode van (tenminste) vier weken wordt ook wel de ‘standstill’-periode genoemd. Dat is, aldus de rechter, een termijn voor beraad waarin de kandidaat de informatie kan bestuderen, vragen kan stellen en zich laten adviseren door een deskundige, om zo tot een weloverwogen besluit te komen om (al dan niet) te contracteren met de franchisegever.


Het is, aldus de kort geding-rechter, vervolgens aan de kandidaat-franchisenemer om zich in deze ‘standstill’-periode te beraden of hij wil contracteren of dat hij nog daarover met de franchisegever in verdere onderhandeling wil treden. Volgens de rechter kan de franchisegever in deze termijn alleen maar afwachten op de reactie van de kandidaat en moet zij in deze termijn haar aanbod gestand doen. Het is aldus de rechter de kandidaat-franchisenemer ‘die aan zet is’. 


Kennelijk ziet de rechter in de ‘standstill’-periode van artikel 7:914 van de Wet franchise dus een aanknopingspunt om te kunnen stellen dat het aanbod gedaan in de precontractuele fase feitelijk een onherroepelijk aanbod is. Dus een aanbod dat niet door de franchisegever kan worden ingetrokken, totdat de termijn van (tenminste) 4 weken is verstreken. Wellicht met in het achterhoofd artikel 6:219 Burgerlijk Wetboek waarin is bepaald dat elk aanbod in principe kan worden herroepen, tenzij het een termijn voor aanvaarding bevat of de onherroepelijkheid ervan op andere wijze uit het aanbod volgt?


Het is echter de vraag in hoeverre de wetgever de ‘standstill’-periode zo heeft bedoeld. Uit artikel 7:914 van de Wet franchise zelf blijkt immers al dat een aanbod dat in de precontractuele fase door de franchisegever is gedaan helemaal niet in ‘beton is gegoten’. Zo staat bijvoorbeeld letterlijk in artikel 7:914 dat de franchisegever in de ‘standstill’-periode het verstrekte concept van de franchiseovereenkomst niet zal wijzigen, “tenzij deze wijziging tot voordeel van de franchisenemer strekt”. Het is dus (in ieder geval) mogelijk om een eerder aanbod te herroepen en dat te vervangen met een nieuw aanbod ‘dat tot voordeel strekt’ van de kandidaat.

Daarbij is het niet verboden voor een franchisegever om in de ‘standstill’-periode het concept te wijzigen ten nadele van de kandidaat. Zo zegt de wetgever in de Memorie van Toelichting op de Wet franchise daarover: “Mocht de franchisegever tijdens deze termijn echter besluiten om een gewijzigd of nieuw concept franchiseovereenkomst aan de franchisenemer voor te leggen met aanpassingen ten nadele van de franchisenemer, dan geldt dat als verstrekking van nieuwe informatie die weer gedurende een periode van minimaal vier weken door de franchisenemer nader onderzocht mag worden. De termijn voor beraad begint dan opnieuw te lopen.


Kortom, een aanbod voor wat betreft de inhoud van de franchiseovereenkomst kan dus kennelijk op elk willekeurig moment in de ‘standstill’-periode worden herroepen door de franchisegever en worden vervangen met een nieuw aanbod dat hetzij ten gunste, hetzij ten nadele, van de kandidaat is. Het is dan ook aannemelijk dat het aanbod van de franchisegever in de ‘standstill’-periode voor wat betreft de inhoud van de franchiseovereenkomst ook volledig herroepbaar is, te weten dat er ook geen enkel aanvullend aanbod meer komt. Te meer, omdat in de Wet franchise geen expliciete plicht is opgenomen om ook daadwerkelijk te met elkaar contracteren.


Daarnaast mag van een kandidaat-franchisenemer verwacht worden dat hij een dergelijk aanbod van de franchisegever (duidelijk) aanvaardt. Uit het betreffende vonnis blijkt helaas niet in hoeverre de voorgenoemde reactie van de kandidaat gezien kan (en mag) worden als een afwijzing van het aanbod van de franchisegever. De kandidaat had immers duidelijk laten weten niet akkoord te zijn met de inhoud van de concept franchiseovereenkomst. Zelfs niet als alle gewenste aanpassingen waren doorgevoerd door de franchisegever. Daarmee zou dus ook gezegd kunnen worden dat de franchisegever het aanbod helemaal niet heeft ingetrokken, maar dat de kandidaat het aanbod van de franchisegever heeft verworpen, waardoor dit aanbod is komen te vervallen.

Is het aanbod, dat de franchisegever aan de kandidaat-franchisenemer doet in de precontractuele fase, herroepelijk of onherroepelijk? Op grond van de hiervoor besproken uitspraak dient die vraag dus met ‘onherroepelijk’ beantwoord te worden. Maar er zijn dus ook allerlei valide argumenten te benoemen waarom dat antwoord ‘herroepelijk’ zou moeten zijn. Verdere uitspraken van rechters zullen meer duiding moeten geven aan dit vraagstuk, zodat partijen weten waar ze aan toe zijn.


Voor vragen over franchiseovereenkomsten, de Wet franchise en de standstill-periode kunt u contact opnemen met DayOne, Jan-Willem Kolenbrander (kolenbrander@dayonelegal.nl)

Voor verdere informatie over deze blog of advisering over het onderwerp, kunt u contact opnemen met DayOne advocaat Jan-Willem Kolenbrander.
+31 6 16 06 60 00 | kolenbrander@dayonelegal.nl