top of page
  • dayonelegal

Wet franchise niet van toepassing op distributieovereenkomsten

Bijgewerkt op: 9 mrt. 2023

Een franchiseovereenkomst lijkt in veel opzichten op de distributieovereenkomst. Ondanks deze grote gelijkenis betekent dat niet automatisch dat de Wet franchise ook van toepassing is op distributieovereenkomsten.


Grote gelijkenissen

Een franchiseovereenkomst en een distributieovereenkomst kunnen een grote gelijkenis met elkaar vertonen. Beide overeenkomsten regelen immers een 'verticaal' samenwerkingsverband, waarbij de verschillende lagen van een (distributie-)keten zijn betrokken. Ook zijn beide soorten overeenkomsten zogenoemde ‘duurovereenkomsten’, oftewel overeenkomsten waarbij beide partijen zich hebben verbonden om gedurende een (bepaalde of onbepaalde) tijd bepaalde prestaties te verrichten. Daarbij zijn beide soorten overeenkomsten bedoeld om producten en diensten af te zetten bij derden. Zowel de distributeur als de franchisenemer doen dat onder eigen naam en voor eigen rekening en risico, waarmee zij zich onderscheiden van (bijvoorbeeld) een werknemer in loondienst of een handelsagent. Het is door deze 'overeenkomsten' soms niet eenvoudig om te bepalen of een duurovereenkomst tussen partijen nu een distributie- of een franchiseovereenkomst betreft.


Wet franchise van toepassing?

Hoewel in zijn algemeenheid kan worden gesteld dat een franchiseovereenkomst een soort van distributieovereenkomst is, betekent dit niet automatisch dat een distributeur ook aanspraak kan maken op de beschermende werking van de Wet franchise. Daarvoor is in beginsel vereist dat de betreffende overeenkomst voldoet aan alle vereisten die artikel 7:911 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek worden gesteld.


In dat kader kan in algemene zin verwezen worden naar een uitspraak van de rechtbank Rotterdam (ECLI:NL:RBROT:2022:11463). In die kwestie hadden een leverancier van metalen profielen en een distributeur een distributieovereenkomst met elkaar gesloten. De distributeur maakte onderdeel uit van een groot internationaal concern en was te kwalificeren als een grote commerciële partij. Voorafgaand aan de ondertekening van de distributieovereenkomst had de leverancier aan de distributeur bepaalde financiële cijfers en beramingen verstrekt, genaamd ‘Toelichting prognose 13’.

Tijdens de samenwerking voldeed de distributeur naar de mening van de leverancier niet aan haar verplichtingen uit hoofde van de distributieovereenkomst. Zo bleef de distributeur kennelijk onder meer nalatig om voldoende promotie- en inkoopinspanningen te verrichten om de producten onder de aandacht te brengen van derden.

Een gerechtelijke procedure volgde waarin de leverancier de rechter vroeg om de distributeur te veroordelen tot nakoming van de distributieovereenkomst. Eén van de verweren in deze procedure van deze distributeur was dat zij onder een onjuiste voorstelling van zaken de distributieovereenkomst zou hebben gesloten. Aan de hand van de door de leverancier verstrekte cijfers en beramingen werd, aldus de distributeur, geïnsinueerd dat bepaalde omzetten en resultaten ‘kinderlijk eenvoudig’ te behalen zouden zijn. Terwijl dat in de praktijk kennelijk helemaal niet het geval bleek te zijn. Daarbij beriep de distributeur zich kennelijk onder meer op jurisprudentie omtrent ondeugdelijke prognoses in het geval van franchiseovereenkomsten.


Ten onrechte, aldus de rechtbank. Allereerst acht de rechtbank het niet aannemelijk dat een dergelijke grote commerciële partij blindelings zou hebben vertrouwd op de uitlatingen van de leverancier. Maar ook als dat wél zo zou zijn geweest, dan is dat volgens de rechter tot een zekere hoogte voor risico van de distributeur zelf.

De vergelijking die de distributeur verder maakt met franchiseovereenkomsten en de jurisprudentie over onjuiste prognoses gaat volgens de rechter evenmin op. Aldus de rechter is bij een franchiseovereenkomst de franchisenemer over het algemeen de 'zwakkere' partij, die bij het aangaan van de franchiseovereenkomst weinig mogelijkheden heeft om de door franchisegever verstrekte informatie over de franchiseformule te (doen) controleren. In deze zaak is de distributeur echter de sterkere partij die, aldus de rechter, zonder meer over de mogelijkheden beschikte om gedegen onderzoek te (laten) doen naar de gegevens die zij van de zijde van de leverancier had verkregen.


Duidelijk, toch..?

Een beroep op de jurisprudentie aangaande franchiseovereenkomsten gaat in dit geval dan ook niet op, zodat ook aangenomen mag worden dat een eventueel beroep door de distributeur op de Wet franchise evenmin enige kans van slagen zou hebben gehad. Ondanks eventuele gelijkenissen met een franchiseovereenkomst.

Een duidelijk verhaal lijkt het. Een distributieovereenkomst die niet (volledig) gelijk is aan de definitie van een franchiseovereenkomst in de Wet franchise valt niet onder die wet. Dat voorgaande biedt partijen uiteraard de nodige rechtszekerheid. In de praktijk kan dit echter veel genuanceerder liggen, omdat het soms bijzonder lastig is om te duiden waar de scheidslijn precies ligt tussen een franchise- en een distributieovereenkomst.

Daarnaast kan nog gewezen worden op een oordeel van de rechtbank Noord-Holland (zie: ECLI:NL:RBNHO:2021:2356) waaruit opgemaakt kan worden dat de Wet franchise kennelijk óók van toepassing kan zijn op een overeenkomst die kennelijk helemaal geen franchiseovereenkomst is. Dat zou juist impliceren dat ook distributieovereenkomsten die niet (volledig) voldoen aan de Wet franchise dan tóch onder diens werking zouden kunnen vallen.


Kortom, de scheidslijn tussen een franchise- en een distributieovereenkomst lijkt niet altijd even duidelijk getrokken te kunnen worden. Een gedegen benadering van de materie blijft dus noodzakelijk. En alle omstandigheden moeten daarbij betrokken worden.


Voor vragen over franchise- en distributieovereenkomsten kunt u contact opnemen met DayOne advocaat Jan-Willem Kolenbrander, die gespecialiseerd is op deze gebieden (kolenbrander@dayonelegal.nl).


Vind de deeplinks naar de twee uitspraken hier:




63 weergaven0 opmerkingen
bottom of page